Straks zit niemand meer op een eiland
door Maaike Koffeman (Meesterschapsteam Moderne Vreemde Talen)
Het was een hoopgevend gezicht: een zaal vol enthousiaste jonge mensen die zich voorbereiden op een toekomst als docent Frans, Engels, Duits of Spaans. Ze waren afgelopen 27 maart uit het hele land afgereisd naar de Universiteit Utrecht voor een dag vol workshops en presentaties over talenonderwijs. De lio-dag werd geopend door Sebastiaan Dönszelmann (Vrije Universiteit), die een boeiend en zeer interactief verhaal hield met de titel “Een nieuw examenprogramma, een nieuw curriculum? Overtuigingen, leercontext, denkmodi en de kansen voor vernieuw(en)d vreemdetalenonderwijs”.
Waarom is het vaak zo moeilijk om veranderingen in het onderwijs door te voeren? Dönszelmann verklaarde dat vanuit het concept curricular heritage: het gegeven dat opvattingen over wat goed onderwijs is van de ene op de andere generatie docenten worden doorgegeven. Docenten laten zich vaak sturen door hun eigen ervaringen als scholier en hun eigen leervoorkeuren. In situaties van onzekerheid (bijvoorbeeld bij beginnende docenten) oefenen collega’s een sterke invloed uit. Kortom: elke poging tot vernieuwen van het curriculum stuit op een taaie werkelijkheid.
Wat is er dan nodig om die operatie toch te doen slagen? Daarvoor nam Dönszelmann ons mee in een boeiende verhandeling over het leerlandschap van organisaties (Ruijters & Simons, 2006), dat je kunt verbeelden als een verzameling eilanden, polders en bruggen. In een ideale situatie zijn er stevige verbindingen tussen de domeinen onderzoeken, creëren en praktiseren. Toegepast op de onderwijscontext: voor vernieuwing is het nodig dat alle docenten een beetje op alle drie ‘eilanden’ opereren: onderzoek doen, onderwijs ontwerpen en lesgeven. Om dit te bereiken, moet je polders aanleggen tussen de eilanden, bijvoorbeeld in de vorm van professionele leergemeenschappen.
De voornaamste factoren die deze ideale situatie in de weg staan, zijn de sterke autonomie van docenten, het gebrek aan reflectieruimte en de hoge werkdruk. Deze omstandigheden stimuleren een gesloten denkmodus (MacKinnon, 1970): een houding die zich kenmerkt door efficiënt, doelgericht handelen en die weinig ruimte laat voor creativiteit en experiment. Door veelvuldig in gesloten denkmodus te werken blijft er weinig ruimte over voor ‘open-modus werk’, of ontwikkelt men daarvoor zelfs een allergie. Terwijl een open denkmodus (vallen en opstaan, lachen, iets heel geks proberen, iets niet begrijpen en dan dóórploeteren) juist zo nodig is om onbevooroordeeld nieuwe ideeën te ontwikkelen. Het resultaat van het ongewenst en veelvuldige gesloten-modus-werken, is dat veel docenten in allerlei situaties genoopt zijn quick-fix noodverbanden aan te leggen. Dergelijke noodoplossingen verworden maar al te gemakkelijk tot noodstrategieën die even later onderdeel vormen van het didactisch repertoire van een docent en daarmee vanzelf uitmonden in een heuse onderwijskundige overtuiging…
Hoe kunnen we in zulke lastige omstandigheden het onderwijsveld toch in beweging krijgen zodat de curriculumvernieuwing handen en voeten krijgt? Hiervoor deed Dönszelmann een krachtig beroep op de aanwezige lio’s: zij bevinden zich bij uitstek op de bruggen tussen de verschillende eilanden. Zijn adviezen aan deze docenten van de toekomst zijn als volgt samen te vatten: zie jezelf als top-professional in dit domein; neem initiatief en voorkom curricular heritage; bespreek je ideeën met je leidinggevende; werk samen, leg verantwoording af, reflecteer; laat kennis de pijler van je handelen zijn; eis minder prikkels en goede randvoorwaarden; vraag om nascholing en ondersteuning. Kort samengevat: blijf altijd bewust bekwaam. Voorwaar een grote opdracht voor deze leraren in opleiding, maar eentje die een mooie toekomst voor het talenonderwijs in het vooruitzicht stelt: straks zit niemand meer op een eiland, dankzij de bruggenbouwers tussen vakdidactisch onderzoek, onderwijsontwerp en lespraktijk.
Bibliografie
terug
Geef een reactie